Death Fucking Metal
MEMENTO VIVERE
De schoonheid van de dissonant is gelegen in de menselijkheid die eruit spreekt. Ik denk dat het Wittgenstein was die dat zei. Ik verwijs hiermee graag naar de performance Death Fucking Metal van Koen Theys die hij in 2013 maakte voor de openingsavond van zijn retrospectieve in het Gentse S.M.A.K. Een video-installatie waarop een dertigtal verlepte rock-muzikanten en zangers te zien zijn. Ze lijken te slapen. Het in rook omsluierend platform waarop ze zich bevinden draait langzaam rond, als een trage carrousel, waardoor elk portret voor de toeschouwer gelijkmatig betekenis krijgt. Alle elementen voor een spectaculair concert zijn aanwezig, buiten de viriliteit van de muzikanten zelf, die er moe en gelaten bij zitten, niet (meer) in staat om een gitaar, keyboard of drumstel te hanteren. De dissonantie zit hem in de atonale spanning die gecreëerd wordt. Stille momenten worden afgewisseld met momenten van muzikale uitbarstingen – klanken en halve melodieën uit een heavy metal song worden abrupt voortgebracht – kennelijk een uiting van opgekropte frustratie bij de muzikanten en de zangers. De toeschouwer wacht nerveus af naar een volgend hoogtepunt zonder dat die er werkelijk komt, want onmiddellijk verzinkt ook dit weer tot een berustende stilte, waarbij enkel het gepiep van het ronddraaiende mechanisme te horen is, of het geruis van een versterker. Wat we hier naast het Vlot van de Medusa uit 1818 van Théodore Géricault zien, is een levend tafereel, een beeldengroep van personen – iconen uit onze Westerse cultuurgeschiedenis – die in een karakteristieke pose zwijgend iets uitbeelden, geïnspireerd op de traditie van het tableau-vivant uit de 19de -eeuwse romantische schilderkunst. Bij Death Fucking Metal zijn de personages uitgedost met het rebelse uniform van de rock-artiest. Hiermee doelt de kunstenaar op het archetypische beeld dat vanaf de jaren 1950 is ontstaan en waaruit verschillende jongerenstromingen zijn voortgevloeid die nu haast niet meer bestaan. Death? Fucking? Metal? Is het woord ‘death’ misschien een te snelle en eenzijdige uitlating om weer te geven dat er een einde is gekomen aan een beweging? En is het woord ‘fucking’ misschien een (iets te) machinale tussenvoegsel om aan te brengen dat er ergernis is? Zo bekeken, lijkt de titel paradoxaal. ‘Death’ verwijst naar iets wat (zo goed als) voorbij is, naar een voltooid verleden, dat onherroepelijk leidt naar een nieuwe menselijke staat van (niet) zijn, een condition humaine, waarin niet enkel één maar een veelheid van mensen zich bevinden. Het paradox schuilt in het besef dat ze (niet) dood zijn. Het zijn mensen uit een afgedane wereld die hier niet meer thuishoren. Koen Theys: ‘Fossielen uit een ander tijdperk waarin een tegencultuur nog echt een tegencultuur was maar die zichzelf intussen heeft overleefd en mainstream is geworden.’1 Gegeven is hier de conditie waarin de mens zich bevindt. Het niet kunnen stoppen. Het steeds in beweging willen blijven, doorgaan, al weten ze niet waar naartoe. Op ons netvlies, de verbeelding van de nabijheid van de dood (of van de vrijheid?) die als een sluimerend onbehagen tussen onze oren resoneert. Een ‘memento mori’ die de levende mens/toeschouwer aanmaant zich de sterfelijkheid van zijn historie te realiseren.
TRAGIQUE CONTEMPORAIN
Een breed palet aan menselijkheid komt ook tot stand in het vroeg 19de -eeuwse Vlot van de Medusa van Théodore Géricault. Het heroïsch beeld van de romantische traditie belichaamt niet langer onze realiteit, toch blijft de impact niet onverminderd. Ook hier staart de toeschouwer naar de voort-durende nabijheid van de dood, of van de vrijheid… Ook hier is er ‘iets’ aan het gebeuren dat voor een veelheid aan mensen een noodlottige afloop zal kennen, of net niet. Gegeven is een schipbreuk, een vlot dat als enig houvast dient voor die enkelingen die zich aan het leven vastklampen, en dat ene, heel klein puntje in de verte, hun enige mogelijk redding. Hoe ook hier (net zoals bij het hedendaagse ‘vlot’ van Koen Theys) de context en continuïteit van het beeld de waarneming van het schilderij beïnvloedt. Is er nog hoop? Zullen zij het redden? Zal het schip dat in de verste verte te zien is op tijd zijn? De vlijmscherpe realistische stijl waarin de personages (of drenkelingen) geschilderd zijn, draagt bij aan de ernst van de situatie of aan de ernst van de boodschap. Het vlot fungeert als metafoor voor de gegijzelde kunstenaar die de nabijheid van vrijheid als een giftig geschenk ervaart, terug geworpen op zichzelf zwalkt hij stuurloos rond. In die context heeft (net zoals bij Death Fucking Metal) het gepersonaliseerde karakter (ook) een subversief potentieel. De kunstenaar bevindt zichzélf op het vlot. De ernst van de boodschap luidt als een effectieve j’accuse! op die vermeende vrijheid. De dood van een oude tragedie is de geboorte van een nieuwe: de kunstenaar die bewust wordt (gemaakt) dat hij niet één maar een veelheid aan mogelijkheden is. Er blijft hem geen andere keuze dan te berusten in het feit dat er een zware plicht op hem weegt.
POST-TRUTH
Identiteit en continuïteit passen en bewegen vloeiend in elkaar over in het hele oeuvre van Koen Theys. De mens die zichzelf maakt, die wordt wie hij in werkelijkheid is, de mogelijkheid tot herkenning creëren waardoor hij zich kan onderscheiden van anderen, en het streven naar de continuïteit van dit alles om, ondanks de ervaringen die je doorleeft en waardoor je verandert, jezelf een nieuwe bestemming te geven. In Death Fucking Metal worstelen de personages met het (tijdelijk) ontbreken aan die continuïteit. Een existentiële identiteitscrisis die zich uit in een breekpunt met een traditie; een tijdperk dat zich ergens in de geschiedenis heeft genesteld en goed van plan is daar te blijven. De muzikanten wensen dit niet te geloven. Ze liggen uitgezakt over hun gitaren, microfoons, keyboards of drumstellen. Ze lijken te slapen of in het ijle voor zich uit te kijken. Een slaap die niet uit moeheid voortkomt dan wel uit een berusting in de zinloosheid van hun rebellie. Ze weten wat er speelt en vertrouwen nog enkel op hun instinct. Hun enige waarheid is een gevoelswaarheid. Hun enige verzet is geen verzet. Hierdoor immuniseren zij zich tegen de wereld. Ze breken op zo’n manier dat zij met de mythe van de rebelse en ijdele rockmuzikant geen betekenis meer genereren: de slapende lijdt letterlijk gezichtsverlies. Hij is het restant van. De kunstenaar toont de ware kwetsbaarheid, maar die kwetsbaarheid willen we liever niet onder ogen zien. Misschien is dat de apollinische betekenis van dit beeld: we staren niet alleen naar hun kortstondige frivoliteit maar ook naar onze eigen vergankelijkheid. Een thematiek die direct aan ons eigen leven raakt. Wat is het leven? Waar is het eigenlijk allemaal om te doen? De uniformen en de muziekinstrumenten belichamen respectievelijk het kortstondige plezier van ijdelheid en van wegstervende klanken. Typische beeldelementen die reeds in de 17de -eeuwse schilderkunst verwezen naar vergankelijkheid. Het beeld van een doodskop dominerend in de tattoos, stickers en juwelen vervult de rol van een Vanitas en visualiseert dan weer de zinloosheid en leegheid van het aardse. Een Vanitas-beeld dat de toeschouwer zou moeten aansporen zich te richten op het eeuwige leven – die eeuwige terugkeer, die in het oeuvre van Koen Theys sterk tot uiting komt in een dialectiek tussen ‘iets dat verdwijnt’ en ‘iets wat er voor terugkomt’. Geen zwanenzang die het naderende einde inluidt. Wel een ‘memento vivere’ die de vergankelijkheid nieuw leven inblaast en ons er aan doet blijft herinneren niet vergeten te leven. In termen van Hegel: “De waarheid die er even niet meer toe doet en die in een posthistorisch tijdperk de bron vormt van een nieuwe waarheid.”
1. Chris Decron, Koen Theys Home-made Victories, MER Paper Kunsthalle, 2013.
Kathy de Nève – catalogus ‘Het Vlot’
Oct 2017
back
|
|