Wonen in Brussel: videokunstenaar Koen Theys


Schaarbeek - ‘Brussel is heel leefbaar voor een kunstenaar. Woonruimte annex atelier: relatief makkelijk te vinden voor een schappelijke prijs, in tegenstelling tot bijvoorbeeld Londen of Parijs. Daartegenover staat dan weer dat Brussel geen plaats heeft op de wereldkaart als het op hedendaagse beeldende kunst aankomt. Talent, ook internationaal, is er in overvloed, maar geen sokkel waarop gebouwd kan worden; de initiatieven zijn te klein en te versnipperd.” Koen Theys (44), internationaal gereputeerd videokunstenaar, doet een boekje open over zijn thuisstad.

De Auguste Lambiottestraat in Schaarbeek. Achter een anonieme gevel leidt een metalen gangpad naar een loft onder het dak. Dit is niet de woonst van Koen Theys, maar die van zijn vriendin, de Nederlandse schilderes Elly Strik. Die zit in Parijs voor een tentoonstelling, dus hebben de mannen het rijk voor zich alleen. En daar wordt duchtig van geprofiteerd. Op het menu: een lekker wijntje, asperges à la flamande en een hartelijke babbel.

“Ik zit nu tussen twee woonsten in. Tien jaar lang heb ik in een luxesitua­tie gezeten. Ik huurde een ruimte van honderd vijftig vierkante meter, recht in het centrum, voor 130 euro per maand. Geen zinnig mens die dat gelooft. Niet de grote luxe – ik heb heel veel dingen zelf moeten doen om het leefbaar te maken – maar de combinatie atelier-woonruimte onder één dak voor zo’n spotprijs is uniek voor een grootstad. Zo hield ik veel over om in mijn werk te investeren. Maar nu zit ik midden in een verhuizing. Acht maanden geleden heb ik een appartement aan de Leopold II-laan gekocht, met genoeg vierkante meters voor een atelier. Ik kan er nu pas in omdat ik het heb gekocht van iemand die het te koop had gesteld nog voor hij zelf echt eigenaar was. Een heel gedoe, er zijn zelfs advocaten aan te pas gekomen.” 



Fukuyama en Wappers

Het zijn drukke dagen voor Theys. Op zaterdag 10 mei wordt zijn tableau vivant, ‘Patria (Vive le roi! Vive la république!)’, voorgesteld, een blikvanger van het KunstenFESTIVALdesArts. Het is een werk in twee etappes: het tableau vivant wordt op video vastgelegd en de film wordt in oktober in première getoond tijdens de eerste Brussel Biënnale.

“Ik noem het een historiestuk voor een post-historisch tijdperk. Het wordt een redelijk spectaculaire bedoening, met acteurs, paarden, honden, figuranten. Enerzijds heb ik me gebaseerd op Francis Fukuyama, een Amerikaanse filosoof die bekend is geworden door zijn boek Het einde van de geschiedenis. Dat boek is de grote inspiratiebron van heel wat neoliberalen, onder wie George Bush en Guy Verhofstadt. Fukuyama stelt dat de ideo­logieën voorbij zijn en dat we in de beste der mogelijke werelden leven. Anderzijds heb ik mij ook gebaseerd op ‘Tafereel van de Septemberdagen 1830’, het fameuze schilderij van Gus­taaf Wappers dat hier in de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten hangt. Het is een immens, geladen schilderij met veel personages uit de Belgische revolutie. Het is in zekere zin een dépendant van Eugene Delacroix’ ‘De vrijheid die het volk leidt’, het befaamde doek waarop Marianne de Franse revolutionairen over de barricaden leidt. Bij Delacroix gaan de personages één richting uit, bij Wappers is het net omgekeerd: een chaos van mensen, zwaarden en geweren. Echt Belgisch: het lijkt wel alsof ze tegen elkaar vechten. Ik heb mij op die compositie gebaseerd en in het Martelarenplein het ideale decor gevonden, gezien de geschiedenis die het met zich draagt. Ik ga daar geen uitspraken doen over België, Wallonië, Vlaanderen, Brussel, al is er wel een link tussen die situa­tie en Fukuyama’s ideeëngoed.” 


Boost

“Het is de eerste keer dat ik samenwerk met het KunstenFESTIVALdesArts. Ik heb er een zeer gedreven ploeg ontdekt die heel professioneel werkt én open staat voor experiment. Dingen die vaak niet samengaan. Voor mij is het van fundamenteel belang dat het festival iets doet met de twee grote taalgemeenschappen. Sommigen hebben er kritiek op, zoals Hugo De Greef, die zei dat het belangrijker is een structuur op poten te zetten om op lange termijn met artiesten te werken. De Greef heeft fantastische dingen gedaan in Brussel – zonder hem zouden Anne Teresa De Keersmaeker, Josse De Pauw of Jan Fabre niet staan waar ze nu staan – maar in zijn kritiek op het festival volg ik hem niet. Het KunstenFESTIVALdesArts heel veelzijdig – film, theater, beeldende kunst... – en heel aanwezig; als bewoner heb ik tijdens het festival altijd een boost in de stad ervaren. Het is ook belangrijk langetermijnvisies, zoals De Greef die ontwikkelde, en kortstondige festivalmomenten met elkaar te combineren.”



Sint-Lukas

Theys is afkomstig van Alsemberg, maar woont intussen al bijna dertig jaar in Brussel.
“Ik ben op mijn vijftiende kunstonderwijs beginnen studeren aan Sint-Lukas, en kort daarop ben ik hier op kot gegaan. Na Sint-Lukas heb ik een tijdje beeldhouwen gestudeerd in Gent, en daarna film en video, weer aan Sint-Lukas. Ik was toen al begonnen met videokunst, maar daar was in ons land toen geen opleiding voor. Kunst maken met video, dat kende men niet. Ik was dus een vreemde eend in de bijt. Toen ik in het eerste jaar film zat, werd een werk van mij aangekocht door het Museum of Modern Art in New York, waardoor ik carte blanche had op school. Daar profiteerde ik van om goed te werken.”

“In zekere zin ben ik autodidact, ondanks het feit dat ik een aantal boeiende docenten heb gehad. Onder meer Marc Didden, wiens rebelse geest me aansprak. En natuurlijk ook Chris Dercon, die nu directeur is van het Haus der Kunst in München. Ik heb misschien niet echt iets artistieks van hem geleerd, maar ontmoetingen met Chris waren altijd een grote energiestoot, omdat hij in contact stond met de internationale kunstwereld. Hij was een deur waarlangs mijn werk internationale erkenning heeft gekregen.” 



Geen beleid

Bijna drie decennia in Brussel dus, maar niet altijd uit grote liefde. 
“Mocht ik het me financieel kunnen veroorloven, dan zou ik waarschijnlijk voor het buitenland kiezen. Maar werken en wonen in Londen of New York is onbetaalbaar; hoe kunstenaars het daar kunnen bolwerken, is me een raadsel. In Brussel is alles veel goedkoper. En centraal gelegen bovendien: je bent in een oogwenk in Londen, Parijs of Amsterdam.”

“Probleem is dat Brussel, wat beeldende kunst betreft, no man’s land is. Al die grote instellingen van het Gewest, zoals bijvoorbeeld het Paleis voor Schone Kunsten, worden verwaarloosd. Antwerpen en Gent zijn veel belangrijker. Het eerste mu­seum voor hedendaagse kunst in België, het MuHKA, is niet toevallig in Antwerpen gekomen. Dan volgde Gent met het SMAK. Niemand wilde blijkbaar in Brussel investeren. Als de Vlaamse Gemeenschap dan toch eens iets wilde doen, zag de Franse Gemeenschap dat vaak als een provocatie en zette ze daar snel iets anders tegenover. Het maakt dat je in Brussel veel kleine centra voor hedendaagse kunst hebt die heel sympathiek zijn, maar internationaal gezien geen rol spelen. Ik weet dat als ik in Brussel tentoonstel, ik dat doe voor een regionaal publiek. Het internationale publiek gaat naar Londen, Parijs, Berlijn.”

“Als je naar Vlaanderen kijkt, is er eigenlijk één stad die op het vlak van beeldende kunst min of meer functioneert: Antwerpen. Het MuHKA is een centrum van internationaal niveau. Er is een kruisbestuiving met de galeries errond. Gent heeft met het SMAK het beste hedendaagse museum in België, maar er is geen leven rond. Dat heeft misschien te maken met de bulldozermentaliteit van Jan Hoet, die de kleine initiatieven niet heeft betrokken bij zijn museum. Voor de rest apprecieer ik Hoet wel heel erg, hij heeft Belgische kunst mee op de wereldkaart gezet. Brussel heeft dan weer veel kleine initiatieven, maar geen centrum van betekenis. Het PSK, een van de mooiste ruimtes van Europa om te exposeren, moet tachtig procent van de tijd zijn zalen verhuren. Ik denk dat het PSK twee tentoonstellingen per jaar zelf kan opzetten. Daarmee kan je internationaal niets betekenen.”



Politieke spelletjes


“Nu is er wel het Kunstencentrum Wiels, het eerste initiatief in lange tijd dat opnieuw vanuit de beide taalgemeenschappen wil functioneren. Wiels is niet ontstaan vanuit de politiek, maar dankzij privé-initiatief. En eindelijk krijgt Brussel ook zijn eerste biënnale. Ik vind het prachtig dat initiatiefneemster Barbara Vanderlinden haar eigen koers heeft gevaren. Ze wilde niet in een politieke krabbenmand terechtkomen en heeft gezegd: ‘Het wordt een Europese biën­nale. Verschillende instellingen van de landen rondom ons krijgen een aparte ruimte in Brussel.’ Daardoor heeft ze op een heel intelligente manier die politieke valstrik ontlopen en is ze niet afhankelijk geworden van een Bert Anciaux. Anciaux jongleert zo wispelturig met budgetten dat iedereen in het wereldje er tureluurs van wordt en niemand op langere termijn iets durft te organiseren. Hij heeft volgens mij geen verantwoordelijkheidsgevoel naar de sector toe. Ik heb daarover met de directeur van Wiels gesproken. Hem was 500.000 euro beloofd, maar van de ene dag op de andere ging daar 100.000 euro af omdat er vanuit de sector kritiek op het beleid zou zijn geleverd. Met kunstenaars hetzelfde, waardoor die zich niet meer durven te roeren. Een heel vreemd klimaat is dat. En dan maar pochen met een onding als De Markten. Ooit was er op die locatie de Nieuwe Workshop, opgericht door Walter Moens: een centrum voor experimentele kunst. Daar hebben nogal wat kunstenaars die later bekend zijn geworden, hun eerste ding kunnen doen. Wim Mertens, bijvoorbeeld. Als je ziet wat De Markten nu voorstelt, tja...”
Ook qua kunst in de openbare ruimte is het huilen met de pet op.

“Ik heb in de loop der jaren een aantal projecten ingediend die allemaal zijn goedgekeurd door de bevoegde commissie, maar nooit zijn gerealiseerd. Walter Moens, die in die commissie zat en na vier jaar ontgoocheld is opgestapt, heeft daarover eens zijn boekje open gedaan. Hij zei me: ‘Wij zijn gebruikt als alibi.’ Van alles wat we hebben voorgesteld, heeft bijna niets zijn plaats gekregen binnen de stad. De meeste projecten zijn gerealiseerd door politieke spelletjes. Dat was doen alsof er een beleid was, terwijl er in werkelijkheid geen was. Typisch voor Brussel: er is geen visie. Noch op architecturaal vlak, noch op kunstvlak, noch op stedenbouwkundig vlak.” 



Geen pretentie

Die harde kritiek op het reilen en zeilen in Brussel betekent echter niet dat Theys blind is voor de kwaliteiten van stad en Gewest.
“In Antwerpen, waar ik les geef, zou ik niet kunnen aarden. De zelfingenomenheid die daar leeft, stoot me tegen de borst. Antwerpenaars beschouwen zichzelf als het centrum van de wereld en zien niet wat er buiten hun stad gebeurt. Heel eng. In Brussel, daarentegen, kan je veel nieuwe dingen en mensen leren kennen. Het is een provinciestad, maar wel één die heel centraal ligt. Je kan gestaag iets opbouwen, je bent niet verplicht mee te doen aan de rat race. Voor een jonge kunstenaar is Brussel een droomstad. Wie hier geen tentoonstelling kan versieren, is echt aan het slaapwandelen. Maar het is slechts een kleine springplank, je moet intussen je oog op het buitenland houden.”

“Het feit dat het een uit de kluiten gewassen provinciestad is, maakt Brussel heel leefbaar. Een heel gezellig dorp waar je toch niet echt afgesloten zit. Je kan hier op adem komen. Ook de mentaliteit is heel aangenaam. Niet pretentieus, wel anarchistisch en zelfrelativerend. België heeft dat ook. Dat maakt ook dat er geen echte ambitie of fierheid is. Er is wel een internationaal belang door het Europees parlement, maar daarbuiten blijft het provinciaal.”


Karel Van der Auwera – Brussel Deze Week
11.05.2008

back