De Rotonde als leegte in het landschap
(…) Kunst op rotondes. We zien het meer en meer gebeuren, met lede ogen, wenkbrauwfronsend of gewoon schouderophalend. Als het al geen totale onverschilligheid is, tot en met de non-perceptie. ‘Ronde punten’ zijn geen punt. Ons landschap is toch verknoeid, denkt iedereen, ook meestal onbewust. Dus: wat kunnen ons rotondes schelen? Wie ligt daar nu wakker van? Lege rotondes raken ons inderdaad niet, maar rotondes met artistieke draken wel. De estheet in ons wordt er altijd diep bedroefd van en ‘de mensen’ worden bevestigd in hun vooroordeel dat moderne kunst veel weg heeft van uit zijn voegen gebarsten, chaotische loodgieterij. Op rotondes staat kunst op een eiland, op een soort carrousel. Te kijk. Verweesd.
Hoe komt dat toch? Wat is de oorzaak van deze tragikomische mislukking? Het eerste antwoord klinkt intussen bijna als een gemeenplaats: moderne of hedendaagse kunst in de openbare ruimte is meestal problematisch. Waarom? Simpel gesteld: omdat kunst haar ‘animale esthetiek’ (een term van Duchamp) heeft afgeworpen en zo de taal om decoratief en/of monumentaal te zijn, verloren heeft. Sprekende standbeelden of monumenten worden niet meer gemaakt, er is geen taal meer voor: het ruiterstandbeeld, het borstbeeld, de allegorische beeldengroep hebben afgedaan. De beeldtaal om collectieve, vaak ideologische inhouden uit te drukken, te symboleren, te belichamen, is niet meer. De leegte van de rotonde kan dus moeilijk met kunst worden opgevuld omdat hedendaagse kunst nu eenmaal geen positieve boodschap meer kan brengen, geen verzoenende monumenten meer kan of wil maken, zonder in kitsch te vervallen.
Ook grote kunstenaars glijden uit over de bananenschil van de banaliteit die rotondes zijn. Daarenboven: hedendaagse kunst is essentieel ironisch, haar geliefkoosde tactiek is die van de vervreemding. Die ironie en die vervreemding zijn uiteraard niet van die aard om de vervreemding die van de rotondes als ‘fremdkörper zonder lichaam’ uitgaat, op te heffen. Monumenten zijn helend (ideologisch), hedendaagse kunst is daarom (en dat sinds de snor van Duchamp) antimonumentaal. Het beste wat intelligente kunstwerken kunnen doen, is deze ironie en deze vervreemding van de rotonde weerkaatsen, er ‘iets mee doen’.
Er is een soort paradox ontstaan. Enerzijds wordt ons landschap, onze stedelijke en voorstedelijke openbare ruimte gevuld met straatmeubilair allerhande, wat wordt aangevoeld als visuele pollutie: een woekering van verkeersborden, reclameborden, bus- en tramhaltes, signalisatie, toeristische wegwijzers, zitbanken, bloembakken, enzovoort. Anderzijds is er de gapende, problematische leegte van de rotonde. Koen Theys heeft de oplossing gevonden: in een concept dat hij ooit uitwerkte voor de gemeente Beersel, brengt hij al dat straatmeubilair als het ware tot een bos samen en zet dit als een vreemde sculptuur te kijk. Een schitterend, ironisch voorstel, waarvan de uitvoering door de gemeente is uitgesteld tot de calendas graecas, wellicht omdat het de vervreemding van ons landschap op een ironische manier terugkaatst; en dus geen oplossing biedt (voor een verkeerstechnisch probleem van de zichtbaarheid), geen soelaas brengt (de troost van de schoonheid) en geen zingeving aandraagt (de diepzinnigheid van kunst). Zijn voorstel problematiseert zowel de rotonde als ons overbemeubelde landschap. (…)
Lieven De Cauter – Cahier van De Vlaamse Bouwmeester
2007
back
|
|